(George), graaf van Baltimore, geb. 1578 in het iersche graafschap Cork (zie BALTIMORE 2), gest. 1632,bekleedde hooge ambten onder Jacobus 1; werd eerst lid van den geheimen raad, minister van staat (1619), en zag zich ter belooning van zijne diensten in den adelstand verheven met den titel van graaf van Baltimore. Maar tot de rooirische Kerk overgegaan zijnde,legde hij (1624) zijneanibtenneder, en ging eene kolonie stichten in Newfoundland, onder Jacobus 1; doch wegens de strooptogten der Franschen kon hij zich daar niet staande houden, en verkreeg toen van koning Karel f concessie ter colonisatie van de benoorden Virginié gelegene landen, die tegenwoordig den slaat Maryland uitmaken.
(Leonard), zoon van den vorige, ging 1634, aan het hoofd van eenige roomsch-kath. landverhuizers, de aan zijnen vader geconcessioneerde landen in bezit nemen, en gaf aldaar uitbreiding aan de reeds 1729 door zijn vader gestichte kolonie, die weldra dc bloeijcnde stad Baltimore werd.
