(Habesch, Ethiopië) heet dat groote gebied in oostelijk Afrika,-hetwelk ten noorden aan Nubiè, ten westen aan Nubié en Kordofan, ten oosten aan de Roode Zee grenst, en ten zuiden in nog ten deele onbekende gebergten nitloopt; het vormt van het oosten terrasvormig klimmende hoogvlakten met kloven en bergketens, van welke laatste de voornaamste, die van Simen en Godjam, zich 14,000 voet hoog verheffen. Onder de ontelbare rivieren dezer zuidelijke Nijlstreek zijn de meest mcldenswaardige: de Hawasch, Tacazzé, Gosjob en Blaauwe Nijl (fiahr el Azrek).
De laatste doorstroomt het Tzana-meer, het grootste van de vele meren in dit gebied. Het klimaat is in de bergstreken meest gematigdjn de vlakten heet en ongezond; het land is vruchtbaar en rijk aan voortbrengselen, en levert, wat delfstoffen betreft: goud, ijzer en steenzout. Behalve alle graansoorten van Europa, gedijen hier de meeste cerealiën van het Oosten en uit de tropische gewesten, als : boomwol, suikerriet, olie- en specerijplanten, pisang, kolfij en, in enkele streken, de dadelpalm; bijzondere vermelding verdient de teff (Poa-Abys$inica), waarvan het brood wordt bereid, dat in A. algemeen gebruikt wordt. Wat betreft het dierenrijk zijn, benevens de meeste europeschc huisdieren, hier inheemsch: olifant, buffel, rivierpaard, neushoorn,'leeuw, hyena, jakhals, beer, giraffe, zebra, aap, krokodil, arend, gier, valk, enz. en vele slangsoorten.De Abyssiniérs belmoren tot het ethiopische ras; hunne taal, van semitischen oorsprong, bevat verscheidene dialekten en idiomen. In sommige deelen zijn vreemde stammen onder hen zeer talrijk geworden, voornamelijk in het zuiden de wilde Gallas. Van de oud christelijke, eens onder hen inheemsche beschaving zijn nog duidelijke sporen aanwezig. Het christendom, dat in de 4 eeuw ingang vond, is thans tot onkenbaarheid verbasterd en ontaard; overigens bevinden zich onder hen Joden en belijders van den Islam. Dit groote, eens een enkelen staat uitmakende gebied is thans, met eene oppervlakte van 245.000 vierk. mijlen en ongeveer 4,500,000 inw., gesplitst in verscheidene staten, van welke de gewigtigste zijn:
1) Het koningrijk Tigré, het noordoostelijke deel van het hoogland in zich sluitende.
2) Het rijk Gondar (Amhara), westelijk van Tacazzé en het gebergte Simen.
3) Het zuidelijk gelegen koningrijk Sjoa.
Deze staten beloven eenmaal voor het europesche verkeer gewigtig te zullen worden. Frankrijk en Engeland trachten daar betrekkingen aan te knoopen. Wat laatstgenoemd rijk betreft, is het gezantschap van den majoor Harris naar Sjoa in 4840 te vermelden, die door zijn werk «the Highlands of JEthiopia (3 dln., Londen 1844; Duitsch 2 dln.,Stultg. 1845 —47) gewigtige bijdragen tot de kennis der landen en volkeren van Oost-Afrika geleverd heeft. Voorde protestanten werkten iu de zuidelijke districten en onder de wilde Gallas-stammen de duitsche zendelingen Krapf en Isenberg met ijver, lang evenwel zonder het gewenschte gevolg. Door de zendelings- en handels-bemoeijingen wordt de litteratuur over A. gestadig rijker. Onder de oude geschriften is te noemen Ludolfs «Historia cpthiopica' (Frkf.1681), alsmede Commentarius ad historiam adhiopicam (Frankf. 1691). Onder de nieuwe reisbeschrijvingen verdienen vooral genoemd : die van Bruce, Travels to discover the souvee of the Nile in Ihe years 1768 —73 (5 dln., Edinburg 1790); Rüppeil, Beise in Abyssinien (2 dln., Frkf. 1838—40); in de eerste en voornaamste plaats evenwel het verslag van eene fransche wetenschappelijke commissie, bestaande uit Lefehre, Petit,Quartin-Dillon en Vignot, hetwelk sedert 1845 te Parijs verschijnt. Vergelijk nog Rïtter Ein blik in das Nil-Quelland (Berlijn 1844).