Craniometrie, dat deel der anthropologie, dat zich bezig houdt met het bestudeeren der afmetingen van den schedel, de verhouding tusschen schedel en aangezicht enz., met het doel daarnaar de menschenrassen te onderscheiden.
In hoofdzaak onderscheidt men twee typen, n.l. de bracbycephalen, wier schedel van boven gezien den vorm van een ei vertoont (waarvan de lengte niet meer dan 1/7 grooter is dan de grootste breedte, die aan de achterzijde ligt) en de dolichocephalen, waarbij de lengte de grootste breedte (die meer naar voor gelegen is) met ongeveer ¼ overtreft. De brachycephalen zou men dus meer rondhoofden, de dolichocephalen langhoofden kunnen noemen. Ieder dezer beide hoofdgroepen wordt onderverdeeld in prognathen en orthognathen al naar gelang de beide kaken met hun tandrijen een meer of minder vooruitspringenden hoek vormen. Tot de orthognathe brachycephalen behooren o.a. Lappen, Slaven, Russen, Polen, Hongaren, Turken, Samojeden, Afghanen, Perzen enz.; tot de prognathe brachycephalen (die noch in Europa noch in Afrika voorkomen) behooren o.a. Tartaren, Mongolen, Papoea’s, Maleiers, Araucaniërs enz.
De groep der orthognathe dolichocephalen bevat o.a. Zweden, Noren, Denen, Engelschen, Germanen, Franschen, Hindoe’s, Nubiërs, Abyssiniërs enz.; tot die der prognathe dolichocephalen worden gerekend Chineezen, japanneezen, Australiërs, Amboineezen, Negers, Kaffers, Hottentotten, Groenlanders, Eskimo's, Irokeezen, Hurons, Caraïben enz. (in Europa komen deze niet voor). Het is voornamelijk in de puberteitsjaren, dat de eigenaardige kenmerken van den schedel zich duidelijker gaan vertoonen. Zie ook Menschenrassen.
