kan zijn aangeboren of verworven. In ’t laatste geval verleert het plotseling doofgeworden kind het spreken, dat het reeds kende, of het leert niet spreken.
Dit is alleen het geval, als de doofheid optreedt vóór het 9e jaar; gebeurt het later, dan wordt het spreken niet meer vergeten, wel wordt de spraak gewijzigd. Het aantal doofstommen is in de verschillende landen zeer verschillend, in Zwitserland komen op 1000 inwoners 2—4, in Duitschland nagenoeg 1, in Nederland en België slechts 0.4 doofstommen. In zeer veel gevallen zijn bij doofstommen nog resten van het gehoor voorhanden, wat voor hun opvoeding van groot belang is. Zoo vroeg mogelijk moet het bijzonder-onderwijs worden begonnen.