Gepubliceerd op 09-04-2021

Tand

betekenis & definitie

s., tosk; (van rad), tine, takkel; (van zaag), tak(ke); (van vork, riek of hark) tine; -en, van vork, hark, foarke-, harketinen; (van bladrand), takkel; met drie vier -en (van werktuig), trije-, fjouwertinich; met -en (van bladrand), takkelich; iemand aan devoelen, immen tantsje; de -en op elkaar houden, de kop der foar hâlde; indrukken van -en, toskleasten; -en krijgen, toskje.