Frans woordenboek (FR-NL)

Dr. F.P.H. Prick van Wely (1952)

Gepubliceerd op 13-07-2022

Visite

betekenis & definitie

bezoek; bezichtiging; onderzoek; visite domiciliaire, huiszoeking; visite pastorale, herderlijk bezoek; visite à domicile, huisbezoek; visite à la douane, visitatie [douane]; visite de cadavre, lijkschouwing; visite de condoléance, visite van rouwbeklag; visite du matin (du soir), morgen-, avondbezoek; avoir des visites, visite hebben, mensen op bezoek hebben; faire visite, op bezoek gaan; faire une visite à (chez) qn., iemand een bezoek brengen; faire la visite des lieux, een onderzoek ter plaatse instellen; rendre visite à qn., iem. bezoeken; rendre sa visite à qn., iem. een tegenbezoek brengen; passer à la visite, op het spreekuur [v. dokter] komen; en visite, op visite, op bezoek; te logeren; aller en visite chez, gaan logeren bij; venir en visite, op bezoek komen; komen logeren.