Wat is de betekenis van visite?

2024-04-16
Woordenboek van Populair Taalgebruik

Marc De Coster (2020-2024)

visite

(1979) (prost.) klanten. • Dit genre huisdames heeft het altijd en eeuwig over de condities, nooit ofte nimmer over de prijs; ze hebben zich een terminologie aangewend die tot enig doel heeft: te verhullen. Ze willen zo graag fatsoenlijk zijn en aangepast; ze weigeren zichzelf toe te geven wat ze eigenlijk aan het doen zijn; ze zijn geen hoere...

2024-04-16
Nederlandstalige WikiWoordenboek

Wiktionary (2019)

visite

visite - Zelfstandignaamwoord 1. (formeel) bezoek (van personen bij elkaar in het bijzonder van een patiënt bij een arts) 2. de personen die op bezoek zijn Woordherkomst van het Frans

2024-04-16
Muiswerk Educatief

Muiswerk Educatief (2017)

visite

visite - zelfstandig naamwoord uitspraak: vi-si-te 1. het naar iemand toe gaan ♢ we gaan op visite bij tante Aag 2. de mensen die naar iemand toe gaan ♢ de bel gaat: daar is de visite ...

2024-04-16
Vreemd Nederlands

Jan Meulendijks (1993)

Visite

bezoek

2024-04-16
Encyclopedie voor Zelfstudie

drs. L.A. Beeloo (1981)

visite

bezoek, in het bijzonder ziekenbezoek, ook de rondgang van de dokter in het ziekenhuis.

2024-04-16
Zuid-afrikaans woordenboek

H.J. Terblanche - M.A., D. Litt

visite

kuier, besoek.

2024-04-16
De vreemde woorden

Fokko Bos, Dr. O. Noordenbos (1955)

Visite

bezoek; visitekaartje: naamkaartje.

2024-04-16
Frans woordenboek (FR-NL)

Dr. F.P.H. Prick van Wely (1952)

Visite

bezoek; bezichtiging; onderzoek; visite domiciliaire, huiszoeking; visite pastorale, herderlijk bezoek; visite à domicile, huisbezoek; visite à la douane, visitatie [douane]; visite de cadavre, lijkschouwing; visite de condoléance, visite van rouwbeklag; visite du matin (du soir), morgen-, avondbezoek; avoir des visites, visite...

Wil je toegang tot alle 20 resultaten?

Ja, ik word vriend van Ensie!
2024-04-16
Frysk Wurdboek (Friesch woordenboek)

Fa. A.J. Osinga (1952)

Visite

s., bisite; op, op bisite, út to gast; — hebben, afleggen, bisytsje; grote —, oansit.