I. voldoen (à aan), toereikend, voldoende zijn; à chaque jour suffit sa peine, elke dag heeft genoeg aan zijn eigen leed; (cela) suffit, ’t is genoeg; il suffit d'un seul, één is genoeg (voldoende); il ne peut y suffire, hij kan het niet betalen; hij kan het niet alléén af;
II. se suffire, in eigen onderhoud (behoeften) voorzien, zich kunnen bedruipen; se suffire à soi-même, zich zelf genoeg zijn (kunnen redden, kunnen bedruipen), op eigen benen kunnen staan.