Frans woordenboek (FR-NL)

Dr. F.P.H. Prick van Wely (1952)

Gepubliceerd op 13-07-2022

Sens

betekenis & definitie

zin; zintuig; verstand; mening; betekenis; richting, kant; sens commun of bon sens, gezond verstand; sens interdit, verboden inrij [v. straat]; (rue à) sens unique, straat voor éénrichtingsverkeer; il a le sens du beau, hij heeft gevoel (zin) voor ’t schone; avoir du sens, verstand hebben; il n'a pas son bon sens, hij is niet wel bij het hoofd; cela n'a pas le sens commun, dat is onzinnig; il a le sens droit, hij heeft een zuiver oordeel; perdre le sens commun, zijn verstand verliezen; reprendre ses sens, weer tot bewustzijn komen; à double sens, met twee betekenissen, dubbelzinnig; à mon sens, naar mijn mening; dans le sens de la longueur, in de lengte; voyager dans le sens de la machine, vooruitrijden [in trein]; dans le vrai sens du mot, in de ware zin van het woord; dans ce sens que, in die zin (geest) dat...; être dans son bon sens, bij z’n volle verstand zijn; être hors de son sens (of du sens), niet wel bij het hoofd zijn; de sens rassis, met bezonnenheid; en un sens, in zekere zin; in één (zeker) opzicht; en sens inverse, in tegengestelde richting; en tous sens, dans tous les sens, naar alle kanten, in alle richtingen; cela tombe sous le(s) sens, dat spreekt (haast) vanzelf; sens devant derrière, ’t achterste voor, verkeerd; sens dessus dessous, ’t onderste boven, overhoop.

< >