I. ruw, bar, grof; bars; wrang; oneffen, hobbelig; steil; moeilijk, zwaar; vinnig, fel, streng, geducht; kras; il est rude à (envers, pour) ses enfants, hij is erg streng voor zijn kinderen; la voiture est rude, de wagen schokt;
II. in: j'en ai vu de rudes, ik heb al heel wat krasse dingen gezien (meegemaakt).