I. op-, in-, aanvullen, vullen; dichten [v. kant]; bekleden, vervullen, waarnemen [een plaats]; remplir l'attente, aan de verwachting beantwoorden; remplir ses engagements, zijn verplichtingen nakomen; remplir une place, een post (ambt) bekleden; remplir bien son temps, zijn tijd goed besteden; remplir de, vullen met; vervullen van;
II. vullen, verzadigen;
III. se remplir, vol worden, vol lopen; zich vullen; vervuld worden; se remplir de, zich vullen met.