Frans woordenboek (FR-NL)

Dr. F.P.H. Prick van Wely (1952)

Gepubliceerd op 13-07-2022

Préparer

betekenis & definitie

I. prepareren, gereedmaken, voorbereiden; (toe)bereiden; klaarmaken (-zetten, -leggen); opleiden (à voor); préparer un examen, studeren voor een examen;

II. se préparer, zich voorbereiden; aanstalten maken, zich rusten [ten strijde]; in aantocht zijn, op til zijn, komen opzetten, opkomen;

III. il se prépare des choses, er is wat op til, er broeit iets.

< >