Frans woordenboek (FR-NL)

Dr. F.P.H. Prick van Wely (1952)

Gepubliceerd op 13-07-2022

Point

betekenis & definitie

I. punt, stip; steek; fig. ogenblik; graad, mate; (vraag)punt, onderwerp; nummer v. (hand)schoenen; kant(werk); un point, c’est tout, en daarmee uit!; deux points, dubbele punt; point et virgule, kommapunt; point arrière, achtersteek; bon point, goedkeuring; le point capital, het hoofdpunt, de hoofdzaak; les points cardinaux, de hoofdwindstreken; point central, centraal punt; middelpunt; point devant, vóórsteek; grand point, voornaam punt, hoofdpunt le grand point c’est de..., ’t komt er vooral op aan..., de hoofdzaak is...; points suspensifs (de suspension), puntjes, ...; point d’appui, steunpunt; point d’attouchement, raakpunt; point de Bruxelles, Brusselse kant; point de congélation, vriespunt; point de contact, aanrakingspunt, raakpunt; point de côté, steek in de zijde; point de départ, uitgangspunt; point de droit, rechtskwestie; point d'exclamation, uitroepteken; point d’honneur, punt van eer; eergevoel; point d'interrogation, vraagteken; le point du jour, het aanbreken (krieken) van de dag, de dageraad; point de mire, mikpunt; point d’orgue, (' orgelpunt; point de partage, hoogste punt v. kanaal]; point de suture, hechting door chirurg]; point de vue, gezichte-, oogpunt; standpunt; au point de vue linguistique, uit taalkundig oogpunt, van (uit) taalkundig standpunt, in taalkundig opzicht; faire le point, het bestek opmaken; rendre des points à qn., iemand voorgeven; iemand de baas zijn, voor iemand niet onderdoen; à point, precies op tijd; precies zoals ’t moet; gaar; tout vient à point à qui sait attendre, de tijd baart rozen; à ce point, à tel point que..., zó zeer dat..., dermate, in die mate dat...; à un très haut point de perfection, tot een hoge trap van volmaaktheid; à point nommé, net op tijd (op het geschikte ogenblik); juist van pas; au point de..., zó zeer, ver dat...; au dernier (plus hout) point, in de hoogste mate (graad); mettre au point, (in)stellen [lens]; precies zeggen, preciseren, uitwerken; rechtzetten, verbeteren, bijwerken; de point en point, nauwkeurig, precies, van stukje tot beetje; de tous les points du pays, van alle kanten van ’t land; mal en point, en mauvais point, er slecht aan toe; en tout point, in alle opzichten; sur le point de partir, op het punt om te vertrekken.

II. (volstrekt) niet; (ne) point de..., geen....

< >