Frans woordenboek (FR-NL)

Dr. F.P.H. Prick van Wely (1952)

Gepubliceerd op 13-07-2022

Plaire

betekenis & definitie

I. behagen, bevallen, aanstaan, in de smaak vallen; believen; il lui plait de..., hij vindt ’t prettig...; tant qu'il vous plaira, zoveel u maar wilt; s'il vous plait, als ’t u belieft; cela vous plait à dire, dat zegt ge maar zo, dat meent ge niet; plait-il?, wat blieft?; à Dieu ne plaise, God verhoede, God beware; plût à Dieu que..., gave God, dat ...; II. se plaire, behagen scheppen (à in), genoegen vinden (in), aardigheid (schik) hebben (in), zich vermeien (in); ergens gaarne zijn; aarden, tieren, gedijen [v. planten]; je me plais ici, ’t bevalt me hier best.

< >