I. 1. plaatsen, leggen, zetten, stellen; uitzetten, beleggen [geld]; aanstellen, een plaats (betrekking) bezorgen; aan de man brengen, afzetten; bien placer son amitié, zijn vrienden met verstand kiezen; placer qn., iemand zijn (een) plaats aanwijzen, een zitplaats geven; hem een betrekking bezorgen; 2. se placer, geplaatst worden; zich (laten) plaatsen; gaan zitten, gaan staan; een betrekking krijgen; in betrekking gaan; se placer bien, veel aftrek vinden.
II. plaats om goud te delven.