I. wegen; afwegen; wikken en wegen, overwegen, overleggen, overdenken;
II. gewicht hebben, wegen, zwaar vallen; le temps me pèse, de tijd valt me lang; peser sur qc., drukken op iets; druk uitoefenen op; invloed hebben op; peser sur le cœur, bedroeven; cette viande pèse sur l'estomac, dit vlees ligt zwaar op de maag; peser sur un mot, de nadruk leggen op een woord; blijven stilstaan bij een woord.