I. veroorloven, vergunnen, toestaan, toelaten, gedogen; (’t) mogelijk maken, [iem.] in staat stellen; permettez!, excuseer me!; s'il m'est permis de le dire, als ik het zeggen mag; permis à vous de..., het staat u vrij...;
II. se permettre, veroorloofd worden; se permettre de, de vrijheid nemen, zich veroorloven.