I. beter; liever; le mieux, ’t best; tant mieux, des te beter; tant mieux qu’il..., ik ben blij, dat hij..., gelukkig, dat hij...;
II. in: qui mieux est, wat beter is; elle est mieux que sa sœur, zij is mooier dan haar zuster;
III. iets beters; 't beste; c’est le mieux, dat is het beste; mieux que ça, iets beters nog, beter nog; il y a du mieux, er is (wat) vooruitgang; faute de mieux, bij gebrek aan beter; avoir mieux à faire que de..., wel wat anders te doen hebben dan...; à qui mieux mieux, om strijd, om het hardst; au mieux de mes intéréts, zo voordelig mogelijk voor mij; ils sont au mieux ensemble, ze staan op de beste voet met elkaar; de mieux en mieux, hoe langer hoe beter; de leur mieux, zo goed ze konden; faire de son mieux, zijn best doen; agir pour le mieux, handelen met de beste bedoelingen; tout est pour le mieux (dans le meilleur des mondes possibles), alles is opperbest.
