Frans woordenboek (FR-NL)

Dr. F.P.H. Prick van Wely (1952)

Gepubliceerd op 13-07-2022

Marquer

betekenis & definitie

I. (ken)merken, tekenen; aan-, optekenen, noteren; aanstrepen; brandmerken; stempelen; aanduiden, aanwijzen, aangeven, staan op, markeren; tonen, aan de dag leggen, te kennen (te zien) geven; doen uitkomen; ne pas marquer plus de 16 ans, er niet ouder uitzien dan 16 jaar; elle ne marque pas ses 50 ans, men zou haar geen 50 jaar geven; marquer un but, een (doel)punt maken, doelpunten; lui marquer un bon chiffre, hem een goed cijfer geven; le marquer d'un caillou blanc, het aan de balk schrijven;

II. sporen (fig. een indruk) achterlaten; uitmunten, zich onderscheiden; de aandacht trekken; tekenen [v. paarden]; doelpunten; marquer bien, een gunstig voorkomen hebben; cela marque bien, dat staat „gekleed”; marquer mal, een ongunstig voorkomen hebben; marquer moins, minder in ’t oog lopen.

< >