I. bederven, beschadigen, verknoeien, vermorsen, vergallen [vreugde]; verwennen, vertroetelen; gâter le métier, de klad erin brengen; cela ne gâte rien, dat kan geen kwaad;
II. se gâter, bederven; betrekken [v. lucht]; cela se gâte, dat loopt mis; le métier se gâte, de klad komt in ’t vak.