I. voorzien; verschaffen, bezorgen, leveren, storten [geld]; il a fourni une belle carrière, hij heeft een mooie loopbaan achter de rug;
II. voorzien (à in), zorgen (voor); fournir à carreau, ruiten bekennen;
III. se fournir, zich voorzien; se fournir chez, zijn inkopen doen bij, zijn waren betrekken van.