Frans woordenboek (FR-NL)

Dr. F.P.H. Prick van Wely (1952)

Gepubliceerd op 25-05-2022

Carreau

betekenis & definitie

vierkant, ruit; ruiten; vloersteen, plavuis, estrik, tegel; stenen vloer, grond; glasruit, raampje, oogglas; vierkant kussen; vierkante pijl, grove vierkante vijl; persijzer; les célestes carreaux, de bliksemschichten van Jupiter; étoffe à carreaux, geruite stof, ruitjesgoed; carreau de la halle, (plaats in de) markthal; coucher sur le carreau, op de grond slapen (gooien); se garder à carreau, een slag om de arm houden, de nodige voorzorgen nemen; rester sur le carreau, op de plaats (dood)blijven, blijven liggen; fig. het onderspit delven.

< >