I. fixe: 1. vast, onbeweeglijk, onveranderlijk, vastgesteld; Fixe!, Staat!; beau fixe, bestendig [weer]; regard fixe, strakke (starre) blik; 2. vast inkomen.
II. fixé: vastgemaakt, -gelegd; vastgesteld, bepaald; être fixé, op de hoogte zijn, weten waaraan men zich te houden heeft.