Frans woordenboek (FR-NL)

Dr. F.P.H. Prick van Wely (1952)

Gepubliceerd op 13-07-2022

Filer

betekenis & definitie

I. spinnen, tot draden trekken [goud]; vieren [kabel], lopen [tien knopen], met een touw neerlaten, heimelijk nagaan, wegmoffelen [kaart], uitspinnen, lang aanhouden; filer le parfait amour, romantisch liefhebben; van rozengeur en maneschijn leven; filer du câble, tijd zoeken te winnen; filer un mauvais coton, in een benarde toestand zijn, er beroerd aan toe zijn; filer doux, zachtjes spinnen; zoete broodjes bakken; du temps où la reine Berthe filait, in de goede oude tijd; II. spinnen; dik vloeien, stomen, walmen; er van doorgaan, aan de haal gaan, zich wegscheren, drossen; snel rijden (varen, gaan) (sur naar); verschieten [v. ster]; filez!, maak dat je wegkomt!

< >