Frans woordenboek (FR-NL)

Dr. F.P.H. Prick van Wely (1952)

Gepubliceerd op 13-07-2022

Fil

betekenis & definitie

vezel: draad, garen; fig. loop [v. water], snede, scherp [v. lemmet]; fil conducteur, geleidraad; fig. draad; fil retors, twijn, tweern: fil à plomb, schietlood; fil de chaîne, kettingdraad; passer au fil de l'épée, over de kling jagen; fil de fer, ijzerdraad; fils de la Vierge, herfstdraden; gants de fil, garen handschoenen; toile de fil, vlaslinnen; finesse cousue de fil blanc, doorzichtige list; avoir le fil, scherp zijn; donner le fil à, aanzetten; il n'a pas inventé le fil à couper le beurre, hij heeft het buskruit niet uitgevonden; c'est lui qui tient les fils, hij trekt aan de touwtjes; ne tenir qu'à un aan een zijden draad hangen; de fil en aiguille, van stukje tot beetje, van ’t een op ’t ander; de droit fil, met de draad mee; aller de droit fil, rechtdoor gaan, recht op 't doel afgaan; par fil, per draad; sans fil, draadloos.

< >