Frans woordenboek (FR-NL)

Dr. F.P.H. Prick van Wely (1952)

Gepubliceerd op 13-07-2022

Élever

betekenis & definitie

I. opheffen, doen stijgen, verheffen (à tot), verhogen, opwerpen, oprichten, bouwen, opbouwen, optrekken, grondvesten, opperen; (op)kweken, (opbokken, telen, opvoeden, grootbrengen;

II. s’élever, zich verheffen; opstijgen, opgaan; optrekken; opkomen; opsteken [v. wind]; (op) rijzen, ontstaan [v. twijfel], uitgebracht worden [v. beschuldiging]; hoger worden, stijgen, oplopen; s’lever à, bedragen, belopen; s’élever contre, opkomen tegen, in opstand komen tegen.

< >