I. villen, (af)stropen, ’t vel afhalen; ontvellen, schaven; fig. onaangenaam aandoen, verscheuren [de oren], radbraken [een taal], verknoeien, verminken [schrijver]; afzetten, ’t vel over de oren halen; écorcher l’anguille par la queue, de zaak verkeerd aanpakken;
II. s’écorcher, zich het vel openhalen.