Frans woordenboek (FR-NL)

Dr. F.P.H. Prick van Wely (1952)

Gepubliceerd op 25-05-2022

Douter

betekenis & definitie

I. twijfelen (de aan); je doute qu'il vienne, ik (be)twijfel of hij komt; douter de qc., ook: iets betwijfelen; douter de qn., iem. niet vertrouwen; ne douter de rien, alles geloven; voor niets terugdeinzen; alles van de goede zijde bezien;

II. se douter de, vermoeden; bevroeden; je m’en doutais, ik dacht het wel.

< >