Frans woordenboek (FR-NL)

Dr. F.P.H. Prick van Wely (1952)

Gepubliceerd op 25-05-2022

Devant

betekenis & definitie

I. voor; in tegenwoordigheid (in het bijzin) van, bij, in het oog (de ogen) van; gelet op, gezien; il regardait devant lui, hij keek voor zich; aller droit devant soi, recht voor zich uitlopen; zijns weegs gaan; au- devant de, tegemoet; par- devant notaire, ten overstaan van een notaris;

II. er voor, vooraan, vooruit, voorop, voorin; vooraf, te voren; marcher devant, voorgaan, vooruitlopen; roue de devant, voorwiel; par devant, van voren;

III. voorste (gedeelte), voorkant; devant de chemise, front(je); devant de la jambe, scheen; prendre les devants, vooruit vertrekken; een voorsprong nemen; er op tijd bij zijn, ’t initiatief nemen, vóór zijn, vóór komen, vóórgaan.

< >