Frans woordenboek (FR-NL)

Dr. F.P.H. Prick van Wely (1952)

Gepubliceerd op 25-05-2022

Coeur

betekenis & definitie

hart, fig. zin, trek; moed, durf; ziel; hartediefje; borst; maag; harten; hartje, kern, boezem, midden, binnenste; un cœur dur, een hardvochtig mens; un cœur sec, een gevoelloos mens; affaire de cœur, liefdeshistorie; ami de cœur, boezemvriend; homme de cœur, rechtschapen man, moedig man; peine de cœur, harteleed, minnepijn; aller au cœur, treffen, indruk maken; ter harte (aan het hart) gaan; avoir un cœur de poule, een lafaard zijn; avoir le cœur bien placé, het hart op de rechte plaats hebben; il a le cœur gros, zijn gemoed is vol; het is hem droef te moede; avoir le cœur haut, moedig zijn; je veux en avoir le cœur net, ik wil ’t mijne ervan hebben; avoir le cœur au travail, met lust werken; avoir le cœur sur la main (sur les lèvres), ’t hart op de tong hebben; avoir qc. à cœur, zich veel aan iets laten gelegen zijn; avoir à cœur de, zich tot taak stellen, met veel genoegen (iets doen); avoir du cœur, moed hebben; harten hebben; avoir du cœur, au ventre, lef (fut) hebben; avoir sur le cœur, niet kunnen verteren; niet kunnen verkroppen; si le cœur vous en dit, als ge er lust in hebt; donner du cœur, moed geven (inspreken); cela fait lever le cœur, cela soulève le cœur, dat maakt je misselijk; dat doet je walgen; het hart draait je erbij om; manquer de cœur, lafhartig zijn; partir du cœur, uit het hart komen; prendre à cœur, ter harte nemen, behartigen, zich aantrekken; remettre du cœur au ventre, een riem onder het hart steken; rester sur le cœur, de maag bezwaren; een wrok achterlaten; à cœur ouvert, openhartig, ronduit; à vous de cœur, geheel de uwe; il est à vous de cœur, hij is u zeer genegen, hij stelt veel belang in u; je suis de cœur avec vous, ik leef geheel met u mede; de tout cœur, de tout son cœur, de bon cœur, de grand cœur, van ganser harte, met veel genoegen; hartelijk; en cœur, hartvormig; savoir par cœur, van buiten, uit zijn hoofd kennen; être sans cœur, harteloos zijn, geen gevoel (geen hart) hebben.

< >