Frans woordenboek (FR-NL)

Dr. F.P.H. Prick van Wely (1952)

Gepubliceerd op 25-05-2022

Chauffer

betekenis & definitie

I. verwarmen, warm maken, verhitten, stoken; klaarstomen, drillen [leerling]; warm aanbevelen, reclame maken voor; chauffer une affaire, iets flink aanpakken, er achterheen zitten; chauffer qn., iem. aanzetten (warm maken); chauffer à blanc (au rouge), wit(rood)gloeiend stoken (maken);

II. warm worden; verwarmen, warmte geven; warmlopen; onder stoom zijn; faire chauffer, verwarmen; onder stoom brengen; cela chauffe, ’t gaat er warm toe; er is haast bij; le four chauffe pour vous, er staat een potje voor je te vuur;

III. se chauffer, zich warmen; je lui ferai voir de quel bois je me chauffe, ik zal hem tonen met wie hij te doen heeft.

< >