1. ophouden, afleiden; vermaken, onderhouden, amuseren; amuser par des promesses, met beloften paaien;
II. s’amuser (à), zich vermaken, zich ophouden (met), zich onledig houden, zijn tijd verbeuzelen (met); s’amuser de qn., met iem. spotten; s’amuser de qc., schik hebben in iets.