Frans woordenboek (FR-NL)

Dr. F.P.H. Prick van Wely (1952)

Gepubliceerd op 25-05-2022

Âme

betekenis & definitie

ziel, geest; hart, gevoel; hoofddeel, kern, geraamte [v. sommige voorwerpen], stapel [viool], luchtklep [blaasbalg]; ziel [kanon]; middeldraad [touw], spil [wenteltrap], motto [wapen]; c'est mon âme damnée, hij is mij met hart en ziel toegedaan; âme en peine, rusteloze ziel; il n’y avait âme qui vive, er was geen levende ziel, geen levend wezen, geen sterveling, hoegenaamd niemand; avoir de l’ âme, gevoel hebben; donner de l’ âme à, bezielen; rendre l' âme, de geest geven, ter ziele gaan; avec âme, met gevoel, gevoelvol; dans l’ âme, geboren, hartstochtelijk; en mon âme et conscience, naar plicht en geweten; sans gevoelloos, zielloos.

< >