I. verlengen, langer maken, (uit)rekken, aanlengen [saus], uitstrekken [v. arm], toebrengen [degenstoot], geven [een klap], aanreiken [liniaal], opdokken [geld]; allonger la courroie, een zaak rekken; allonger la courroie à qn., iem. meer vrijheid laten; allonger le pas, zijn schreden verhaasten, aanstappen;
II. s’allonger, langer worden, rekken, zich uitstrekken.