I. bestemmen (à voor), aanwijzen, [een som] uittrekken (voor), detacheren, indelen (bij); voorwenden, doen alsof, veinzen; duidelijk laten merken; zich laten voorstaan op, een voorliefde aan de dag leggen voor; aannemen [een vorm]; aandoen, treffen, beïnvloeden, werken op; affecter une maison d’une hypothèque, een huis met hypotheek belasten;
II. s’affecter, aangedaan (getroffen) worden; bedroefd zijn.