Ongelukken met dodelijke afloop kwamen in het verleden veelvuldig voor, maar zijn tegenwoordig een stuk zeldzamer.
Max Mosley, de latere FIA-baas, schopte het als coureur tot de Formule 2. Dat was in de jaren zestig, toen dodelijke ongelukken aan de orde van de dag waren. In de Formule 1 stierven elk seizoen gemiddeld één of twee coureurs, in andere klassen lag dat getal nog hoger. “Ik realiseerde me”, zei Mosley over zijn abrupte afscheid als coureur in 1969, “dat er ook sporten waren waar een fout niet met de dood werd afgestraft. Zo gevaarlijk was het in die tijd. Ze hadden ons net zo goed naar Vietnam kunnen sturen.” Steeds snellere auto’s en gebrekkige veiligheidsvoorzieningen bleken een dodelijke combinatie: tussen 1954 en 2015 stierven 26 coureurs als gevolg van een ongeluk tijdens een voor het wereldkampioenschap meetellende Grand Prix. Veel ongelukken kenden een fatale afloop door het hoge brandgevaar van de auto’s.
Bovendien waren veel circuits omzoomd door strobalen en waren hulpverleners door gebrekkige communicatie vaak te laat op de plek des onheils. De laatste Formule 1-dode is Jules Bianchi, die op 5 oktober 2014 met zijn Marussia op een kletsnat circuit van Suzuka van de baan schoot en met zijn auto onder een bulldozer terechtkwam. Bianchi overleed op 17 juli 2015 aan zijn verwondingen.