Filosofisch woordenboek

Paul Frentrop (2001)

Gepubliceerd op 21-09-2020

Brandweer

betekenis & definitie

In het jaar van het alarmnummer (het jaar 112) schreef Plinius de Jongere, de gouverneur van Nicomedia, aan keizer Trajanus dat er een flinke brand in de stad had gewoed die tal van huizen en openbare gebouwen had verwoest. Men stond erbij en keek ernaar, aldus Plinius.

Hij vroeg de keizer toestemming om een vrijwillige brandweer op te richten. Dat zal niets kosten, bezwoer hij. Er zijn geen extra belastingen voor nodig. De mensen moeten alleen georganiseerd worden.Waarom zou Plinius de keizer van een wereldrijk lastigvallen met zoiets triviaals als het opzetten van een vrijwillige brandweer in Nicomedia? Hij bleek daar goed aan te hebben gedaan, want de keizer moest niets weten van een vrijwillige brandweer. Hij verbood het plan en legde ook uit waarom: ‘We moeten niet vergeten dat onder wat voor naam mensen zich ook verenigen in zo’n organisatie, ze snel een politieke groepering zullen vormen.’ En politieke organisaties moesten in de kiem worden gesmoord, zo wist Trajanus. Dus alle organisaties waren verdacht. Als heerser over het grootste rijk op aarde, misschien wel de sterkste organisatie die de mensheid tot dan toe had gekend, wist Trajanus dat een organisatie onverslaanbaar is. Behalve door een andere organisatie. Om zijn macht te handhaven keek hij daarom met kritische blik naar iedere groep mensen die zichzelf probeerde te organiseren. Ook in een ogenschijnlijk onschuldige organisatie als een vrijwillige brandweer zag hij een dreiging.

Om te laten zien dat hij daar gelijk in had zoemen we zeventien eeuwen door tijd en ruimte en gaan we van het jaar 112 in Nicomedia naar het jaar 1848 in New York City. Die stad zou Trajanus noch hebben geïmponeerd, noch verbaasd. Het was een rommelig samenraapsel van meest houten gebouwen, primitiever dan Nicomedia.

Ook in New York lag het gevaar van brand altijd op de loer. Maar daar heerste geen keizer. Dus had men er wel een brandweer. Sterker nog: er waren tal van particuliere brandweerkorpsen actief die elkaar heftig beconcurreerden en daarbij geweld niet schuwden. De veelal uit arme Ieren bestaande corpsen waren een soort gangsterbendes. Ze schroomden niet om zelf woningen in brand te steken en pas tot blussen over te gaan als de eigenaar - of de buren - bereid waren te betalen. Ook roofden de brandweerbendes spullen uit brandende en aanliggende huizen en vochten ze onderling fel om de buit.

In dat geweld stond ene William Tweed zijn mannetje en algauw had deze forsgebouwde Ier zijn eigen Americus Fire Company no. 6, beter bekend als Big Six. Tweed zelf verwierf de bijnaam ‘boss’ en wist een sterke machtsbasis op te bouwen binnen de Democratische Partij. Hij werd in 1850 op 26-jarige leeftijd alderman van New York City en stelde met de bij de brandweer aangeleerde technieken zeker dat de Democraten sindsdien altijd de verkiezingen in New York zouden winnen.

Trajanus zou niet verbaasd geweest zijn. Zijn antwoord aan Plinius illustreert de argwaan die machthebbers koesteren tegen mensen die zich willen verenigen. De vrijheid van vereniging is dan ook niet voor niets een mensenrecht, in 1791 opgenomen in de Amerikaanse Bill of Rights en in 1950 in het Europese Verdrag van de Rechten van de Mens en de Fundamentele Vrijheden.

Vrijheid van vereniging betekent dat je een organisatie op kunt zetten om iets te doen. Die ‘doelorganisatie’ moet op een of andere manier door de wet erkend worden en moet dus een rechtspersoonlijkheid hebben. Rechtspersonen kun je echter niet in de gevangenis zetten. De overheid is dan ook altijd zeer terughoudend geweest in het toestaan van rechtspersonen.

Pas in de liberale tijden na 1840 werd het toegestaan ook een vereniging op te zetten die opkomt voor de particuliere belangen van haar leden. De zogeheten winst. Zo heeft de onderneming in de vorm van de vennootschap kunnen ontstaan en heeft de ondernemingsgewijze productie vorm kunnen krijgen die het Westen zijn huidige welvaart heeft gebracht. Het is goed te bedenken dat die wettelijke ruimte er pas is gekomen na duizenden jaren van tegenstand door machthebbers, die weten dat niet individuen maar organisaties gevaarlijk voor hen zijn. (Zie: Veilig)

Organisaties zijn inderdaad zeer gevaarlijk. Niet alleen voor overheden. (Zie: Ngo’s) Organisatie is namelijk onstuitbaar, zo leert ons de alomvattende theorie van Roderick Seidenberg (1889-1973) die in zijn eenvoud verpletterend is.1 Hij stelt dat de mens twee drijfveren kent: instinct en intellect. Eerst was er zoals bij de dieren alleen instinct en vervolgens kwam er dankzij het intellect steeds meer ratio in ons gedrag. De hele menselijke geschiedenis is te zien als een gang van puur instinctief gedrag bij de eerste jager-verzamelaars tot steeds meer rationeel gedrag, dat uiteindelijk zal leiden tot een perfect georganiseerde samenleving.

In de menselijke geschiedenis zijn we volgens Seidenberg nu zo ongeveer halverwege. Tienduizend jaar geleden begon de ratio met de opkomst van de landbouw de instincten te domineren en geleidelijk kreeg de mens de bijbehorende hiërarchische organisaties over zich heen. Over nog eens tienduizend jaar is de ratio volledig gevestigd, dan is alles goedgeorganiseerd en gebeurt niets meer instinctief.

Alles wat nu in de geschiedenisboeken staat is volgens Seidenberg slechts een beschrijving van de onrust die de overgang van de ene naar de andere statische situatie met zich meebrengt. Van alleen instinct gaan we naar alleen intellect en daarmee van chaos naar organisatie. Van Dionysos gaan we naar Apollo, noemde Nietzsche dat. Dionysos stond voor de wilde roes, terwijl Apollo niet voor niets de beschermheer was van het orakel van Delphi, dat opereerde op basis van de veronderstelling dat de toekomst voorspelbaar was. De geheel georganiseerde wereld zal het echte einde van de geschiedenis zijn. Dan zal alles stabiel zijn en daarmee voorspelbaar.

U denkt nu: dat zal zo’n vaart toch niet lopen? U denkt: onstuitbare historische processen, daar geloven alleen hegelianen en marxisten in? Helaas. Seidenberg beaamt dat ontwikkelingen altijd tegenkrachten oproepen. Maar organisatie is de uitzondering op de regel. Georganiseerde groepen winnen het altijd van ongeorganiseerde groepen. Wie een organisatie wil bestrijden kan dat alleen maar doen door medestanders te organiseren. Het resultaat is altijd meer organisatie. Steeds maar meer organisatie.

Met name sinds de Tweede Wereldoorlog gaat het hard. Voor die tijd werd het woord organisatie in de huidige betekenis niet eens gebruikt.2 Vandaag de dag wordt de status van een mens goeddeels bepaald door de organisatie waar hij deel van uitmaakt: het bedrijf waar hij voor werkt of de universiteit waar hij ‘aan verbonden is’. En wat doet de overheid? Die organiseert organisaties.3 ‘Je gaat het pas zien als je het door hebt.’4 Ontwaart u ergens in de natuur een rechte lijn? Dan weet u zeker dat die door georganiseerde mensen is gemaakt. Van de Egyptische piramide, via de Griekse tempel en de Romeinse weg tot aan het condensspoor van een vliegtuig in de lucht. De toekomst is rechtlijnig, rationeel.

Tenzij Thomas Hobbes gelijk heeft met z’n stelling dat mensen nooit als bijen of mieren met elkaar in harmonie zullen werken omdat ze, anders dan die insecten, voortdurend met elkaar in competitie zijn om individuele eer en waardigheid. Dan zal onze agonie ons redden van de ratio. (Zie: Agonie)

1 Roderick Seidenberg, Post-historic Man (1950).
2 Peter Drucker, ‘The New Society of Organizations’. Harvard Business Review (sept.-okt. 1992).
3 John J. Wallis en Douglas C. North, Defining the State (2010).
4 Johan Cruyff.