1. Aan het van oorsprong Franse woord fusilier ontleend: soldaat (met een geweer), van het regiment van de Fusiliers; fusil = geweer. In het Middelfrans was een fuselier echter een maker van spillen, klossen, spoelen.
2. Of mogelijk ontstaan uit de Duitse naam Fieseler, op basis van het woord visel = vezel, rafel, franje: iemand die stoffen of kleding uiteenrafelt voor hergebruik. Ook als bijnaam, metaforisch: dunne lange kerel, bij uitbreiding: één die de meisjes naloopt; er bestond ook een werkwoord fiselen = liefkozen. Of een bijnaam in andere zin: een peuteraar, een piekeraar.