Ewoud Sanders woordenboeken

Ewoud Sanders (2019)

Gepubliceerd op 11-02-2019

sjofel

betekenis & definitie

armoedig, slecht, pover

In 1799 voor het eerst aangetroffen, in een literaire tekst, in de vorm schofel. In 1844 voor het eerst opgenomen in een Bargoense woordenlijst, in de Algemeene Konst- en Letterbode. Hierin is sprake van sjofele dalfenaars (‘arme drommels’) en van een sjofele baies (‘armzalige, slechte gevangenis’). Sjofel is in allerlei vormvarianten aangetroffen: schovel, sjaufel, sjoefel, sjoofle, enzovoort. Min of meer vaste verbindingen waren sjofel gekloft (‘armoedig gekleed’) en sjofel werk (‘werk waaraan weinig te verdienen is’, aldus Köster Henke in 1906 in De Boeventaal). Via het Jiddische sjofl (‘laag, nederig, minderwaardig’) ontleend aan het Hebreeuwse sjafal (‘laag, onaanzienlijk’). Een ‘armoedzaaier’ werd wel een sjofelaar genoemd.

• De onderneming viel zoo schofel uit, dat de koning zijn schoonzoon met deszelfs heele familie tot kostgangers kreeg. ¶ A. Fokke Simonsz., Boertige Reis door Europa dl 2 (1803), p. 10
• Nou, ik bekaik dat kleed en zeg; sjoofle #massematten [handel], / ’t Is al wat oud en van voren vol spatten. ¶ Anoniem, Op de bruiloft: luimige voordrachten voor één of meer personen (ca. 1890), p. 65
• ’n Sjofel huishondje kwam uit ’n rinkel-winkeldeurtje blaffend naar z’n beenen geschoten, de gitoogjes glimmend onder ’t grijzende kroezelhaar van ’t schuin opgehouden kopje. ¶ M.J. Brusse, Boefje (1903), p. 69