(1782) kleurrijke siersteen
Labrador is een schiereiland in het oosten van Canada. Het maakt deel uit van de provincie Newfoundland en is vele malen ondekt: in het jaar 986 door de Noormannen (die het Helle/and 'steenland' noemden), in 1497 door de voor Engeland varende Italiaan John Cabot (1450-1498) en in 1501 door de Portugees Gaspar Cortereal.
Cortereal noemde het Tierra del Labrador. Volgens sommigen bedacht hij hiermee de Portugese zeevaarder Joáo Fernandes, bijgenaamd 'Lavrador'. Anderen houden het erop dat Tierra del Labrador 'bouwland' of 'land geschikt voor akkerbouw' betekent. In ieder geval had dit dan alleen betrekking op de kuststrook. Het binnenland van Labrador is namelijk juist zeer onvruchtbaar en onherbergzaam. Tot laat in de 19de eeuw waagde bijna niemand zich in het binnenland en nog altijd is het grootste deel van Labrador onbewoond.
Labrador raakte aan het eind van de 18de eeuw in Europa bekend door een toevallige vondst. Omstreeks 1770 leden een paar Hernhutters, leden van een Duitse christelijke gemeenschap, schipbreuk voor de kust van Labrador. Daar vonden ze kiezelachtige stenen die op de splijtvlakken zeer fraaie groene, blauwe en gele kleuren vertoonden. De Hernhutters bleven in Labrador om er de Eskimo's te bekeren, maar de stenen stuurden ze naar Europa, waar ze met groot enthousiasme werden onrvangen.
In Nederland kreeg dit mineraal, dat behoort tot de zogeheten veldspaten, de naam Labradorsteen (1782). Net als in de ons omringende talen werd dit spoedig verkort tot Labrador. Vanaf het begin van de 19de eeuw werd labradoriet de gebruikelijke naam.
Labradoriet wordt tegenwoordig onder meer gevonden in Italië, Finland, Rusland, de VS en Groenland, maar de grootste stenen komen nog altijd uit Labrador. Men maakt er vooral sierstenen van.
Engels Labradore stone (1778), Labradore (1794); Duits Labradorstein (1778), Labrador, Frans pierre de Labrador (1783), Labrador (1803).
Vergelijk quenast
Houttuyn Natuurlyke historie 111, 3 (1782) 141; Nieuwenhuis Kunsten en wetensch.·' 3 (1856) 270 (feldspaath); Winkler Prins' 9 (1877) 615-616; Ency. Brit 11 16 (1911) 28n; Winkler Prins• 12 ( 1951) 467; Veen Etym. wdb. (1989) 430; Dûdá & Rejl Gr. mineralen ency. ( 1993) 392; Petit Roben (19932) 1248; OED (1993').