heler; wisselaar van geroofd geld
In 1925 voor het eerst aangetroffen, in een literaire tekst. In 1937 voor het eerst opgenomen in een Bargoense woordenlijst, De Gabbertaal van E.G. van Bolhuis, met als betekenissen ‘heler’ en ‘iemand die gestolen geld en goed, tegen percenten, voorlopig in bewaring neemt’.
• Met zijn breekie liet hij alle sloten springen en dood-onverschillig bleef hij voor mogelijke betrapping, al schonk hij een knokbaas vertrouwen. ¶ Is. Querido, Mooie Karel (1925), p. 120. De schrijver verklaart de betekenis in een voetnoot.
• ‘Kits! Het ei van Columbus!’ roemde Koos gemeend, sloop groetend de trap af en liet de buit en den knokbaas achter in het kantoortje, dat weer met schoot en grendel gesloten werd. ¶ Willem van Iependaal, Adam in ongenade (1938), p. 194
• Het geroofde geld werd op straat of in huis gedeeld. Een z.g. ‘knokbaas' hield zij er niet op na; ik bedoel een man, die het geroofde geld wisselt, zoals dat in de penose wereld veel gebeurt. ¶ K. Groen, Kamer 13 (1951), p. 178