Ewoud Sanders woordenboeken

Ewoud Sanders (2019)

Gepubliceerd op 11-02-2019

kapsones

betekenis & definitie

drukte, ophef

In 1906 voor het eerst opgenomen in een Bargoense woordenlijst, De Boeventaal van Köster Henke, in de vorm kapsoones en met als betekenis ‘drukte’. Köster Henke geeft als voorbeeldzin: ‘Die heeft altoos zoo’n kapsoones over z’n lijf.’ Als samenstelling vermeldt hij kapsoonesmaker (‘opschepper’). Ook aangetroffen als capsones, kafsones, kapsaunes, kapsjoanes, kapsjones, enzovoort. Via het Jiddische gavsones ontleend aan het Hebreeuwse ga’avtanoet (beide voor ‘hoogmoed’).

Een vaste verbinding is kapsones hebben, voor ‘veel noten op zijn zang hebben, kabaal maken’ en soms ook voor ‘tegenstribbelen, zich niet schikken’. Als samenstellingen zijn onder meer aangetroffen kapsonesgast en kapsoneslijer.

In 1957 dichtte Annie M.G. Schmidt, in de bundel Huishoudpoëzie:

Het lichaam is een kostelijk bezit
maar ’t heeft wel allemachtig veel kapsones!
’t Is moe, ’t heeft dorst, het voelt zich zelden fit,
’t wil eten, dan weer dat en dan weer dit
en het wil niet slapen voor het schoon is.

• ‘Minsch maok toch niet soa’n kapsjoanes. Je siet toch da’k druk beisig bin?’ ¶ Nono, Amsterdammers (1929), p. 76. De schrijver verklaart de betekenis in een woordenlijst.
• ‘Toe, laup hein, keirel, ’k zit ter toch sellif baai -- kapsaunes!’ ¶ H. Dijkhuis, Vijftig dagen in een Jordaans kosthuis (1939), p. 70
• ‘Maor die ouwe die had wat in zain jatte, dat kan ik je verzekere. As ze kapsones maokte, dan riep ie: “Kom maor uit de rai, kaonebraojer, dan sal ik je effe bailichte.”’ ¶ K. Groen, Dode getuigen (1952), p. 122