mooi, goed, in orde, fijn, heerlijk, prettig, plezierig, leuk, aardig
In 1906 voor het eerst opgenomen in een Bargoense woordenlijst, De Boeventaal van Köster Henke, in de vorm joven. Köster Henke vermeldt het in de betekenissen ‘goed, mooi’ en ‘uitstekend’ en geeft als voorbeeldzinnen onder meer: ‘Hij loopt joven gekloft’ en ‘Een joven ponum’. De afleiding jovene voor ‘fijne’ is in 1912 voor het eerst aangetroffen; in de vorm jofel tekende J.G.M. Moormann het woord te Goor in Overijssel op uit de mond van een paardenverkoper, in de zin: ‘den #sos hef ’n jofele #ros’ (‘dat paard heeft een mooie kop’). Mogelijk naar het voorbeeld van #sjofel gevormd uit het Jiddische jofe (‘mooi, aangenaam’), dat teruggaat op het Hebreeuwse jafee (‘mooi’). Ook aangetroffen als joafel, jofer, joppe, enzovoort.
Min of meer vaste verbindingen zijn of waren: jofele gozer, jofele niese (‘aardige meid’) en jofele boel. Nono voerde in 1929, in Amsterdammers (p. 102), dit lied op:
Wai binne Waotergeuse
Wai hebbe roaie neuse
Trao-lao-lao, trao-lao-lao
Me lusse nou en dan wel wat
En leife joafel fan de jat
Trao-lao-lao, trao-lao-lao
En Willem van Iependaal dichtte in 1945, in Op drift:
'k Heb je Wekroep ook gelezen.
Hij was jofel, maar ik gis,
Dat het losse meiden koud laat
Of er love in Mokum is.
• En ik had wel weer geld in die dagen, want ik stal met overleg en zoo joven mogelijk, om vooral niet gesnapt te worden. ¶ Jan Feith, Het verhaal van den dief (1909), p. 136
• Zij, zij dat waren nog eens een paar jovele goossers waar lef in zat; an hun boddie most je nie komme, dan was je nog soo gelukkig nie. ¶ Benno Stokvis, De moord in de Spuistraat (1926), p. 49
• ‘U denkt, geloof ik, dat ik nog ’n kind ben. Dat U me maar alles wijs kan maken.’ ‘Nou, jofel!’, hield Arie vol. ¶ Johan Elsensohn, Arie (1930), p. 130