Ewoud Sanders woordenboeken

Ewoud Sanders (2019)

Gepubliceerd op 11-02-2019

haai

betekenis & definitie

sterk, groot, bij de hand, geducht

In deze betekenissen in 1906 voor het eerst opgenomen in een Bargoense woordenlijst, De Boeventaal van Köster Henke. Als min of meer vaste verbindingen noemt Köster Henke haaie drukker(d) (‘zware straf’), haaie goozer (‘sterke kerel’) en haaie lel (‘grote borrel’). Als voorbeeldzin geeft hij onder meer: ‘Er is een haaie brand op de Nieuwmarkt.’ De herkomst is niet bekend, maar er zal een verband zijn met behaai voor ‘lawaai, drukte’ en behaaimaker voor ‘druktemaker’, woorden die eveneens door Köster Henke worden vermeld.

• Daar had je de Tondeldoos, eerste-klas jatter en zakaflader, ... die nu al weer een haaie drukkerd van zeven jaar cel bedobberde. ¶ Is. Querido, Van Nes en Zeedijk (1915), p. 114. De schrijver verklaart de betekenis in een voetnoot.
• Het was eigenlijk een haaie gemeenigheid vond Frans. ¶ Is. Querido, Manus Peet (1922), p. 503
• Toch wist-ie het handig veelal telkens in ‘staatkundig’ vaarwater te brengen, klippen die we even handig wisten te omzeilen, waarbij ik dan het verwijt moest hooren: dat ik altijd ‘een haaie schuivert’ in ‘eigeste richting’ wist te brengen. ¶ F.A. Stroethoff, Dwing ze om te gaan (1947), p. 70