Ewoud Sanders woordenboeken

Ewoud Sanders (2019)

Gepubliceerd op 11-02-2019

bietskommer

betekenis & definitie

schooier, parasiet, scharrelaar

In 1934 voor het eerst aangetroffen, in een literaire tekst, van Anton Roothaert, in de vorm bietsj-koemer. In een voetnoot bij deze passage, die in Antwerpen speelt, schrijft Roothaert:

Volgens een vonnis der Boetstraffelijke Rechtbank van Antwerpen moet dit woord -- in casu toegevoegd aan een politieagent -- beledigend worden geacht. Waarschijnlijk afgeleid van beach-comer of beach-comber, steenkool-Engels voor baliekluiver of strandjutter. In Antwerpen wordt er een ongunstige betekenis aan gehecht, ongeveer: iemand die niet eerlijk aan de kost komt.

In 1972 voor het eerst opgenomen in een Bargoense woordverzameling, het Bargoens woordenboek van Endt en Frerichs. Zij geven als toelichting: ‘Oorspronkelijk alleen: zeeman zonder schip die de kaden afschuimt voor aanmonstering of een baantje ter plaatse.’ Van het Engelse beachcomber (‘strandjutter’). Ook aangetroffen als bitskommer. Het werkwoord bietsen (‘bedelen’) is eveneens ontleend aan het Engelse beachcomber.

• Neen, dan was die keskop iemand waarmee ze veel beter overweg zou kunnen, ofschoon hij ook wel ‘’nen bietsj-koemer’ zou zijn. ¶ Anton Roothaert, Chinese handwassing (1934), p. 46
• Het duurde dan ook niet lang of het kleine cafeetje was afgelaaien met een zooitje bietskommers, ouwe temeiers en gepensioneerde pooiers. ¶ Haring Arie, De sarkast (1989), p. 309
• ‘Dat ziet ge van hier! Aan zo’n bitskommer met witte kousen, zeker. Om de godverdomme niet.’ ¶ Walter van den Broeck, Het leven na beklag (1992), p. 268