Ewoud Sanders woordenboeken

Ewoud Sanders (2019)

Gepubliceerd op 11-02-2019

afpeigeren

betekenis & definitie

afsterven; dodelijk vermoeien

In 1858 voor het eerst opgetekend, in het levensverhaal dat ‘een ontslagen gevangene’ vertelde aan mr. C.J.N. Nieuwenhuis. Het komt hierin voor in de verbinding pijger maken voor ‘doden’. In 1899 voor het eerst als pijgeren voor ‘vermoorden’. In 1906, in De Boeventaal, vermeldt Köster Henke vervolgens peiger en pijger voor (onder andere) ‘dood, lijk, kapot, bedorven’, peiger maken voor ‘dood maken’ en peigeren voor ‘sterven, doodgaan’. De afleiding afpeigeren, met de nu gangbare betekenis ‘dodelijk vermoeien, afsterven’, duikt pas in 1928 voor het eerst op. We treffen dit woord ook aan in de vorm afpaageren. Van af plus het Jiddische peiger dat is ontleend aan het Hebreeuwse pèger, beide voor ‘lijk, kadaver’.

Vergelijk peiger maken.

• Ze zuchtten, dat ze het afpeigerden van de hette [hitte]. ¶ A.M. de Jong, Frank van Wezels roemruchte jaren (1928), p. 50
• ‘Man. Schei effe uit met die deurwaorderaai [deurwaarderij]. Je siet toch, dat ik hier haost afpaager. Ik gaon geloaf ik fan de sokke.’ ¶ Nono, Amsterdammers (1929), p. 91. De schrijver verklaart de betekenis in een woordenlijst.