Woordenboek van Eufemismen

Marc de Coster (2004)

Gepubliceerd op 17-08-2018

homofiel

betekenis & definitie

Eufemisme dat in de tweede helft van de twintigste eeuw het woord ‘homoseksueel’ verving (dat gevormd werd van het Griekse homos, hetzelfde, en het Latijnse sexus, geslacht). De term ‘homoseksueel’ werd in 1869 voor het eerst gebruikt door de Hongaarse auteur Karl Maria Kertbeny (1824-1882) in een brochure tegen discriminerende strafbepalingen in Pruisen. De auteur had het destijds over ‘homosexualisten’ en ‘homosexualistinnen’ voor wiens rechten hij opkwam. Deze termen moesten de oudere benamingen uit medische of psychiatrische hoek (anders* geaarden, geïnverteerden*, pederasten) vervangen.

Een zevental jaren eerder was de Duitser Karl Heinrich Ulrich al met de theorie van het ‘derde geslacht’ gekomen. Daarbij werd uitgegaan van de stelling dat homo’s een vrouwelijke ziel in een mannelijk lichaam bezaten. Voor hen bedacht deze auteur de benaming ‘Uraniërs*’ of ‘Uranisten’.

In de Nederlandse taal dook ‘homoseksueel’ voor het eerst op in een bericht getiteld ‘Psychopathia sexualis’ in de Geneeskundige Courant van 7 augustus 1892. De auteur van dit artikel is niet bekend maar zonder twijfel had hij leentjebuur gespeeld bij de Hongaar Kertbeny. Het voorstel om ‘Uraniër’ of ‘geïnverteerde’ te vervangen door ‘homoseksueel’ kon echter niet ieders goedkeuring wegdragen. Toen de Britse seksuoloog Havelock Ellis in 1897 deze onverbloemde term gebruikte (homoseksueel is nooit een eufemisme geweest), beweerde hij tegelijk niet de verantwoordelijkheid te willen opeisen voor die ‘barbaarse, hybridische benaming’. De benaming ‘homoseksualiteit’ was immers een raar kruisingsproduct van Grieks en Latijn, van ‘homoios’ en ‘sexus’, gelijk-geslachtelijk. Het moest woorden als ‘sodomie, ontucht, onnoembare zonde en verkeerde liefhebberij’ vervangen. Als alternatief prefereerde de Brit ‘sexually inverted’. Deze omschrijving, zo beweerde hij destijds, paste immers het best bij de gedrevenheid van een geïnverteerde (an invert) of homoseksueel.

In 1946 werden de alternatieven ‘antro(troop)’ (naar het Griekse antropos: mens) voor een man en ‘gynaeco(troop)’ (naar gunè: vrouw) voor een dame gepropageerd maar deze suggesties haalden het niet. Ook het woord ‘homoseksueel’ werd vervolgens uit de statuten van het COC gebannen (COC: de belangenvereniging van homoseksuelen; overigens is deze naam zelf al een eufemisme want een afkorting van Cultuur- en Ontspanningscentrum). De term legde immers al te zeer de nadruk op seks. Bovendien vond men het destijds geen net woord. Bij ‘homofiel’ wordt het accent gewoon verlegd van seks naar liefde, een kleine nuance! In het WNT vinden we het woord terug in de spelling ‘homophiel’ en wel als omschrijving van de Bargoense term ‘reetroeier’. ‘Homofiel’ is een samensmelting van de Latijnse woorden ‘homos’ (zelfde) en ‘philein’ (liefhebben). Van Dale neemt de term voor het eerst op in zijn uitgave van 1961, daarna volgt Verschueren in 1965 (in het supplement).

Volgens Joustra werd het woord ‘homophiel’ voor het eerst gebruikt door Niek Engelschman (pseudoniem: Angelo) in ‘Vriendschap’, augustus/september 1949, maar werd het bedacht door Jaap van Leeuwen (pseudoniem: Arent van Santhorst). Later bleek de term te soft en niet meer verhullend genoeg (tegenwoordig klinkt hij zelfs denigrerend) en ging men verkortingen zoals ‘homo’ en ‘fiel’ gebruiken. Wat wel nog kan is ‘homofiele medemens’, een aanduiding die nogal populair is in orthodox-protestantse kringen. Het ochtendblad ‘Trouw’ gebruikt de termen ‘homofilie’ en ‘homofiel’ echter alleen in citaten. De laatste jaren is het Engelse woord gay* en zelfs het Nederlandse alternatief blij* erg populair als eufemisme. Door de emancipatie van de homoseksuelen sedert begin jaren zeventig is de woordkeuze ook wat vrijmoediger geworden. Het woord homoseksueel kreeg opnieuw bijval want het benoemde expliciet het onderscheid. Men was best trots op het ‘anders zijn’. De activisten onder de homobeweging namen de scheldwoorden ‘pot’ en ‘flikker’ als geuzennaam aan. Het slangwoord ‘nicht’ behoorde dan weer te zeer tot de subcultuur. In de jaren tachtig werd er weer gekozen voor meer abstracte termen zoals ‘mannen’. Het flikkerfilmfestival moest opeens het ‘mannenfilmfestival’ heten. Het ‘Stijlboek’ van ‘de Volkskrant’ adviseert om zowel voor vrouwen als voor mannen de term homo te gebruiken.

Het hoofd van de commentator bleef zo lang vaag dat het wel leek op een vraaggesprek met een homofiel.

Jan Wolkers: Horrible tango. 1967

Vandaar ook de verschuiving in het taalgebruik: voor ons is het etiket ‘invaliden’ synoniem aan het ‘homofielen’ waar de homowereld zich met succes tegen verzet heeft.

De Groene Amsterdammer, 26-06-92

‘Wij hadden nog de strijd - en nou gaat opa echt over vroeger praten - of je van flikkers & potten of homo’s & lesbo’s sprak, en daarvóór of je homo‘fiel’ of homo‘seksueel’ was.

Robert Long & Cees van der Fluijm: Beste Robert, Waarde Cees. Brieven overleven, dood, liefde, seks, werk en collega’s. 1998