Woordenboek van Eufemismen

Marc de Coster (2004)

Gepubliceerd op 17-08-2018

autonomen

betekenis & definitie

In het politiespraakgebruik: jongeren die naar een demonstratie komen met een andere bedoeling dan om te demonstreren; raddraaiers; groepen die zich principieel afzetten tegen de maatschappij, doorgaans links- of rechtsradicalen; anarchistische jongeren. De term raakte eind jaren zeventig in zwang. Bij de troonsbestijging van Beatrix in 1980 verschenen er affiches van een groepje uit de Staatsliedenbuurt dat zichzelf met de titel ‘Autonomen’ tooide.

Zondag 22 juni, het laatste Eurotop-staartje. Een demonstratie van de ‘autonomen’ tegen de arrestaties van de afgelopen week.

HP/De Tijd, 27-06-97

Kijk alleen maar naar de potsierlijke juridische tuimelarijen toen het begrip ‘criminele organisatie’ moest worden toegepast, onder andere op de ‘autonomen’ die protesteerden tegen de Eurotop en op de Feyenoord-supporters die in Beverwijk bijeenkwamen.

De Groene Amsterdammer, 09-06-99

In het najaar van 1999 braken er rellen uit in Kopenhagen waarbij buitenlandse jongeren en Deense ‘autonomen’ vernielingen aanrichtten.

Trouw, 05-02-2000

< >