geweldig bn. 'bijzonder goed'
categorie: geleed woord
Onl. geuueldig (met genitief) 'machtig (over)' [10e eeuw; W.Ps.]; mnl. gheweldech 'machtig; krachtig, sterk', zoals nv dankic v geweldech vader 'nu dank ik u, machtige Vader' [1265-70; CG II, Lut.K], ende meest van symoens side waren gheweldech ten stride 'en de meesten van Simons partij waren krachtig in de strijd' [1285; CG II, Rijmb.], geweldeg 'gewelddadig, agressief (Latijn violentus)' [1240; Bern.]; vnnl. gheweldigh 'gewelddadig, onstuimig' [1599; Kil.], algemener 'groot, sterk, gewichtig, groots', zoals in geweldige beloften [ca. 1635; WNT], geweldige droefheit [1646; WNT]; nnl. 'bijzonder goed' in zullen wij [hen] verbaasd doen staan over onze geweldige techniek? [1913; WNT Supp. aviatiek].
Afleiding met -ig van geweld.
Verwant met: os. giweldig (mnd. (ge)waldich, -weldich); ohd. giweltīg, giwaltīg (nhd. gewaltig); ofri. weldech (nfri. geweldich < nnl.).
In het Nederlands zijn alle oude betekenissen verdwenen. Alleen de algemene betekenis 'zeer groot(s), belangrijk etc.' heeft zich gehandhaafd, vanaf de 20e eeuw vooral in een positieve context en dus naar 'bijzonder goed' neigend: een verbinding als geweldige droefheid (zie boven) is ongewoon geworden, en een geweldig onweer kan zelfs impliceren dat men ervan geniet. Als bijwoord is geweldig gereduceerd tot een aanduiding van hoge graad, dus met betekenis 'zeer, uiterst': combinaties als geweldig groot liggen voor de hand en zijn al Vroegnieuwnederlands, maar in de 17e eeuw vindt men ook al bijv. gheweldich cout [1598; WNT volharden], die isser gheweldich op ghetrynneert 'die is er goed op getraind' [1612; WNT Aanv. getraineerd II], dat geweldig afstak (de ene kleur bij een andere) [ca. 1670; WNT Supp. afsteken], geweldig zorgeloos [1687; WNT Supp. alleen I], geweldig in swang 'zeer in zwang (populair)' [1698; WNT zwang]. Duits gewaltig heeft als bijwoord dezelfde veralgemening ondergaan.
Gepubliceerd op 24-04-2024
geweldig
betekenis & definitie