exploiteren ww. 'iets gebruiken om voordeel te behalen; uitbuiten'
categorie: leenwoord
Mnl. exploiteren 'gebruiken, aanwenden' [1416; MNHWS]; vnnl. exploiteeren 'uitwerken' [1650; Hofman], 'uitvoeren, bewerken' [1805; Meijer], 'ontginnen' [1824; Weiland], ook 'een industrieel bedrijf uitoefenen' [1872; Dale], 'uitbuiten, misbruik maken' [1881-88; WNT].
Ontleend aan Frans exploiter 'verrichten, werken' [1080] dat teruggaat op vulgair Latijn *explicitare 'verrichten', dat is afgeleid van het klassiek Latijnse bn. explicitus 'gemakkelijk', dat behoort bij het werkwoord explicāre 'uiteenvouwen', gevormd uit ex- en plicāre 'samenvouwen', verwant met vlechten. Voor de betekenis zie de ontwikkeling van nnl. eenvoudig.
Uit de neutrale betekenis 'gebruiken, gebruik maken van, ontginnen' ontstond in de 19e eeuw in het kader van de sociale strijd de negatieve betekenis 'uitbuiten'.
◆ exploitatie zn. 'ontginning, gebruik'. Nnl. exploitatie der omliggende zilvermijnen [1795-1843; WNT]. Ontleend aan Frans exploitation 'gebruikmaking, uitbating' [1683].
Fries: eksploitearje◆exploitaasje
Gepubliceerd op 24-04-2024
exploiteren
betekenis & definitie